Summary
WET van 10 oktober 1956, tot regeling van het Centrale Bankwezen in Suriname (G.B. 1956 No. 97), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1963 No. 137, G.B. 1968 No. 63, G.B. 1973 No. 26, S.B. 1981 No. 121, S.B. 1983 No. 94.
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Deze wet verstaat onder: de Bank: de Centrale Bank van Suriname;
de Staat: de Republiek Suriname of wel kortweg Suriname; de Regering: de Regering van Suriname; de Minister: de Minister van Financiën; het officiële nieuwsblad: het Advertentieblad van de Republiek Suriname.
Artikel 2
Bij deze wet wordt ingesteld een rechtspersoon, die de naam draagt van "Centrale Bank van Suriname", waarvan status en functies worden bepaald in de navolgende artikelen van deze wet.
Artikel 3
1. De Bank is gevestigd te Paramaribo.
2. Zij kan, na overleg in de gemeenschappelijke vergadering van de president en de raad van commissarissen, agentschappen en correspondentschappen vestigen, waar zij deze voor de uitoefening van haar taak nodig acht. Opheffing van agentschappen geschiedt niet dan na verkregen goedkeuring van de Minister.
3. Het boekjaar van de Bank loopt van de eerste Januari tot en met de een-en-dertigste December daaraan volgende.
HOOFDSTUK II
MIDDELEN VAN DE BANK
Artikel 4
Het kapitaal van de Bank bedraagt f 3.000.000.- (drie miljoen gulden), te verkrijgen door storting door het Land uit de reserverekening van het Deviezenfonds.
Artikel 5
1. De Bank heeft een reservefonds, bestemd tot dekking van mogelijke verliezen, voorzover deze niet kunnen worden bestreden uit de bijzondere reserves.
2. Het reservefonds wordt gevormd:
a. uit een storting door de Staat van het restant van de reserverekening van het Deviezenfonds, nadat daaruit een bedrag, groot f 3.000.000.- is afgezonderd voor de storting van het kapitaal van de Bank ingevolge het bepaalde in artikel 4;
b. door stortingen ingevolge artikel 35.
3. Stortingen in het reservefonds kunnen plaats vinden totdat dit fonds het bedrag van het kapitaal heeft bereikt.
Artikel 6
De Bank is bevoegd, met goedkeuring van de Minister, bijzondere reserves te vormen. Stortingen in en onttrekkingen aan deze reserves behoeven de goedkeuring van de Minister.
Artikel 7
De Bank vormt een pensioenfonds voor haar personeel, waarvan de bijdragen ten laste van de winst- en verliesrekening worden gebracht. De stortingen in het fonds en de verder met betrekking tot het fonds te stellen regelen, worden neergelegd in een reglement, vast te stellen door de gemeenschappelijke vergadering van de president en de raad van commissarissen, hetwelk onderworpen is aan de goedkeuring van de Regering.
Artikel 8
1. De Bank is bevoegd haar kapitaal, haar reservefonds en haar bijzondere reserves te beleggen volgens regelen, op voorstel van de president, door de gemeenschappelijke vergadering van de president en de raad van commissarissen te bepalen. Deze regelen behoeven de goedkeuring van de Regering.
2. De vruchten van deze belegging en worden onder de winsten van de Bank opgenomen.
3. Voor- of achteruitgang van de waarde der bezittingen waarin het kapitaal is belegd, wordt ten bate of ten laste van het reservefonds gebracht. Voor- of achteruitgang van de waarde der bezittingen, waarin de reserves zijn belegd, wordt gebracht ten bate of ten laste van die reserves.
HOOFDSTUK III
TAAK EN WERKKRING VAN DE BANK
Artikel 9
De Bank heeft tot taak:
a. het bevorderen van de stabiliteit in de waarde van de geldeenheid van Suriname;
b. het verzorgen van de geldsomloop in Suriname, voorzover uit bankbiljetten bestaande, alsmede het vergemakkelijken van het girale betalingsverkeer;
c. het bevorderen van de ontwikkeling van een gezond bank- en kredietwezen in Suriname;
d. het houden van toezicht op het bank- en kredietwezen in Suriname volgens het bepaalde in de Wet Toezicht op het Bank- en Kredietwezen 1968;
e. het bevorderen en vergemakkelijken van het betalingsverkeer van Suriname met het buitenland.
f. het bevorderen van een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling van Suriname.
Artikel 10
Ten aanzien van de taakstelling van de Bank, vermeld in artikel 9 onder a, wordt met betrekking tot de wisselkoers van de Surinaamse gulden het navolgende bepaald:
a. De Regering stelt, met inachtneming van hetgeen ter zake bepaald is in of krachtens internationale overeenkomsten waarbij Suriname partij is, op voordracht van de Minister, regelen vast betreffende de wisselkoers-arrangementen, die met betrekking tot de gulden gelden.
b. De Minister zendt geen voordracht als onder a bedoeld aan de Regering dan na overleg met de raad van commissarissen en de president van de Bank.
c. De Bank kan de Minister adviseren tot het doen van een voordracht als onder a bedoeld.
d. Het besluit houdende regelen als onder a bedoeld wordt gepubliceerd in het officiële nieuwsblad.
e. Het bepaalde onder a, b en d is mede van toepassing in geval van wijziging van een besluit, genomen door de Regering overeenkomstig het onder a bepaalde.
f. De Bank stelt met inachtneming van het onder a en e bepaalde de koersen voor het deviezenverkeer in Suriname vast. Dit kan vaststelling van maximum- en minimumkoersen inhouden.
g. De Bank is bevoegd de notering van koersen van één of meer valuta's tijdelijk op te schorten, indien en voor zolang de ontwikkelingen op de internationale wisselmarkten daartoe aanleiding geven.
h. De koersen als onder f bedoeld, dan wel het besluit tot opschorting van de notering als onder g bedoeld, worden door de Bank gepubliceerd in het officiële nieuwsblad.
i. Eventuele winsten of verliezen, ontstaan voor de Bank in het kader van het beheer van het goud- en deviezenbezit van de Staat als bedoeld in artikel 20, lid 5, hetzij als gevolg van koerswijzigingen van de valuta's van andere landen ten opzichte van de Surinaamse gulden, hetzij als gevolg van al dan niet gerealiseerde waardeverschillen op het goud dat op enig moment deel uitmaakt van het goud- en deviezenbezit van de Staat, zullen worden gecrediteerd respectievelijk gedebiteerd op een speciale rekening, welke deel zal uitmaken van de balans van de Bank.
Zij zullen niet worden opgenomen onder de winsten of verliezen van de Bank.
Deze regeling sluit de vorming van een bijzondere reserve tegen mogelijke verliezen van bovenbedoelde aard niet uit.
Artikel 11
1. De Bank is, met uitsluiting van ieder ander, gerechtigd tot het uitgeven van bankbiljetten in Suriname.
2. Deze bankbiljetten hebben, zolang zij niet buiten omloop zijn gesteld ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid 3 of de oproeping, bedoeld in artikel 15, lid 1, in Suriname de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot elk bedrag.
Artikel 12
1. De uitgegeven bankbiljetten zijn dagelijks op de door de president vastgestelde uren bij haar kantoren in Suriname verwisselbaar in andere coupures; zulks met uitzondering van de dagen als door de bevoegde autoriteiten zullen worden aangewezen.
2. De verwisseling bij de agentschappen en correspondentschappen kan worden uitgesteld, totdat betaalmiddelen van de Bank te Paramaribo zijn ontvangen.
Artikel 13
1. De vorm en coupures van de door de Bank uit te geven bankbiljetten worden door de president van de Bank bepaald en ter algemene kennis gebracht door aankondiging in het officiële nieuwsblad.
2. De bankbiljetten, zijn vrijgesteld van het recht van zegel.
3. Bankbiljetten, welke in de kassen van de Bank terugvloeien en wegens slijtage of om andere redenen niet voor weder-uitgifte geschikt worden geacht, worden vanwege de Bank gemerkt op zodanige wijze, als door de president zal worden bepaald en bekend gemaakt door aankondiging in het officiële nieuwsblad. Dergelijke gemerkte bankbiljetten zijn waardeloos en behoeven door de Bank niet verwisseld te worden, indien zij door diefstal, of op andere wijze, weder in omloop zijn gebracht.
Artikel 14
1. Wegens verlies of vernietiging van bankbiljetten behoeft door de Bank geen vergoeding te worden verleend. Voor gedeelten van bankbiljetten behoeft de Bank geen vergoeding te verlenen, dan onder zodanige waarborgen als de president nodig zal oordelen, ter voorkoming van schade voor de Bank.
2. Bij verdenking van misdrijf, of op schriftelijk verzoek van belanghebbenden, staat het de Bank vrij aftekening van de bankbiljetten te vorderen van hem, die ze ter verwisseling of creditering aanbiedt.
3. De bepalingen van de artikelen 296 tot en met 298 van het Surinaams Wetboek van Koophandel zijn niet van toepassing op de bankbiljetten.
Artikel 15
1. De president van de Bank kan, na daartoe verkregen machtiging van de Minister, houders van door haar uitgegeven bankbiljetten oproepen om deze ter verwisseling aan te bieden.
2. De Minister stelt, bij het verlenen van die machtiging de termijn vast, binnen welke de aanbieding moet geschieden.
3. De oproeping en de in het tweede lid bedoelde termijn, worden tenminste eenmaal in het officiële nieuwsblad bekend gemaakt.
4. Na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, worden de in de oproeping vermelde bankbiljetten uitsluitend bij de Bank te Paramaribo verwisseld, nadat bij onderzoek, dat niet langer dan drie maanden mag duren, is gebleken dat aan de aanvrage tot verwisseling redelijkerwijs behoort te worden gevolg gegeven. In speciale gevallen kan de termijn van drie maanden door een besluit van de raad van commissarissen worden verlengd.
5. Tien jaren na het einde van meergenoemde termijn, wordt het bedrag van de opgeroepen, doch niet opgekomen bankbiljetten aan de winst van het lopende boekjaar toegevoegd.
De daarna nog opkomende bankbiljetten worden, in de gevallen in het vorige lid bedoeld, verwisseld ten laste van de winst- en verliesrekening.
6. Na verloop van dertig jaren sedert het einde van de in het tweede lid bedoelde termijn is het recht om verwisseling van de opgeroepen bankbiljetten te vorderen, vervallen.
Artikel 16
1. Behalve tot het uitgeven van bankbiljetten, is de Bank bevoegd tot het verrichten van de volgende werkzaamheden, voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van haar in artikel 9 omschreven taak:
a. het ontvangen en weder uitbetalen van gelden in rekening courant, het uitvoeren van opdrachten tot overschrijving en uitbetaling, het incasseren ten behoeve van rekeninghouders en het houden van verrekeningen met/of tussen anderen;
b. het overmaken van gelden, zowel met telegrafisch als met schriftelijk advies, alsmede het afgeven van zichtwissels tussen haar kantoren onderling.
c. het disconteren, herdisconteren, kopen en verkopen van wissels en promessen met twee of meer solidair verbondenen, alsmede van schatkistpapier of aflosbaar gestelde obligaties ten laste van de Staat, e.e.a. met geen langere looptijd dan zes maanden;
d. het kopen en verkopen van schriftelijke- en telegrafische uitbetalingen, cheques, wissels, ander handelspapier en schatkistpapier, een en ander buitenlands betaalbaar;
e. het verstrekken van voorschotten bij wijze van belening of in rekening-courant en het verstrekken van garanties op onderpand van effecten, producten, goederen, munt en muntmateriaal, benevens deze vertegenwoordigende documenten, en op waarden als bedoeld onder c en d.
f. tijdelijke uitzetting van in het buitenland niet dadelijk benodigde gelden, hetzij in schatkistpapier of door verwerving van waarden als bedoeld onder c, hetzij op andere onder centrale banken gebruikelijke wijzen;
g. het optreden, op verzoek van de Regering, als haar gemachtigde of als bankier van de Staat bij financiële transacties en bij overeenkomsten met andere landen of internationale organisaties;
h. de handel in edele metalen, het doen vermunten daarvan, alsmede het doen essayeren en affineren van edele metalen en van edel metaalertsen;
i. het in bewaring nemen op voorwaarden door de Bank in het openbaar aan te kondigen, van effecten, geldwaardige papieren, goederen, celen, akten, kostbaarheden en andere voorwerpen van waarde, desverlangd met bijbehorende administratie;
j. het verhuren van brandkasten of andere ruimten in haar gebouwen;
k. het beleggen van een gedeelte van haar kapitaal en reserves in hypotheken.
2. Met goedkeuring van de Minister kan de Bank, in het algemeen belang andere werkzaamheden verrichten dan de in het vorig lid genoemde. De besluiten, houdende de goedkeuring, worden in het officiële nieuwsblad bekendgemaakt.
Artikel 17
1. Beleggingen in hypotheken, ten behoeve van de Bank als bedoeld in artikel 16, lid 1 onder k, mogen het een vierde gedeelte van het kapitaal, vermeerderd met het een vierde gedeelte van het reservefonds, niet te boven gaan.
2. Geen hypotheek mag worden verstrekt tot een hoger bedrag dan het twee derde gedeelte van de getaxeerde waarde van het pand. Voorts mag een dergelijke hypotheek slechts gesloten worden met een opzeggingstermijn van ten hoogste één jaar.
Artikel 18
1. De Bank verleent aan niemand crediet of voorschot in blanco. Onder crediet of voorschot in blanco is niet begrepen het toevertrouwen in haar eigen belang van gelden of goederen aan lasthebbers, die niet bij haar in vaste dienst zijn.
2. Bij executie van goederen, effecten of ander onderpand aan de Bank tot zekerheid voor de nakoming van jegens haar aangegane verplichtingen verstrekt, is zij bevoegd die goederen, effecten of dat ander onderpand, geheel of gedeeltelijk, in te kopen ter nadere te gelde making.
3. De Bank neemt geen deel in enige handels-, nijverheids- of andere onderneming, behoudens met goedkeuring van de Regering op verzoek van de president, indien deze deelneming wenselijk is voor de verwezenlijking van de taak, neergelegd in artikel 9.
4. Behoudens het bepaalde in het tweede lid koopt of bezit de Bank geen onroerende goederen, dan die welke voor de uitoefening van haar bedrijf benodigd zijn.
5. De Bank schiet geen gelden voor onder verband van schepen.
Artikel 19
1. Het gezamenlijk bedrag aan bankbiljetten, rekening-courant saldi en andere van de Bank dadelijk opeisbare vorderingen, moet voor ten minste vijftig ten honderd door ruw goud, gouden munten of goud in baren, of in goud converteerbare valuta, gedekt zijn.
2. In buitengewone omstandigheden kan de Minister, op verzoek van de president van de Bank, de raad van Commissarissen gehoord, bepalen, dat voor een door hem vast te stellen tijdsduur van het eerste lid kan worden afgeweken tot een daarbij tevens te bepalen grens.
3. Het ingevolge het voorgaande lid genomen besluit wordt in het eerstvolgende nummer van het officiële nieuwsblad bekendgemaakt.
4. Binnen een maand na het in werking treden van de in lid 2 bedoelde maatregel, moet een ontwerp-wet worden ingediend tot bekrachtiging van de getroffen maatregel.
Artikel 20
1. De Bank belast zich kosteloos met de werkzaamheden van Staatskassier en treedt op als bankier van de Staat, in alle plaatsen, waar zij gevestigd is, of agentschappen zal openen.
Wegens een en ander is zij verantwoordelijk aan de Minister en rekenplichtig aan de Rekenkamer van Suriname.
2. De Bank belast zich tevens kosteloos met het kassierschap van de Surinaamse Postspaarbank en andere zodanige bij besluit van de Regering aan te wijzen instellingen, alsmede met de kosteloze bewaring van geldswaarden van de Staat en deze instellingen.
3. De Bank belast zich met de kosteloze overmaking van gelden ten behoeve van de Staat tussen Paramaribo en eventueel door haar te openen agentschappen en tussen die agentschappen onderling.
4. De Bank verleent kosteloze medewerking aan de uitgifte van schuldbrieven ten laste van Suriname, alsmede aan betaling van coupons en uitgelote schuldbrieven als evenbedoeld.
5. De Bank beheert en administreert het goud- en deviezenbezit van de Staat.
Artikel 21
1. De Bank is verplicht, in afwijking van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, aan de Staat, telkens wanneer de Minister dit tot tijdelijke versterking van Staatskas nodig acht, voorschotten te verstrekken in rekeningcourant op onderpand van schatkistpapier, waarvan de uitgifte of belening is toegestaan krachtens wet.
2. Deze voorschotten zullen tegelijkertijd gezamenlijk niet meer dan tien ten honderd van de geraamde middelen van de gewone dienst der begroting over het lopende dienstjaar mogen bedragen.
3. Deze voorschotten worden tot een bedrag van Sur. f 1.000.000,- (EEN MILJOEN
GULDEN) door de Bank renteloos verstrekt; het meerdere wordt verstrekt tegen het daarvoor vigerende rentetarief van de Bank.
HOOFDSTUK IV
BESTUUR VAN DE BANK
Artikel 22
1. Het bestuur van de Bank wordt gevoerd te Paramaribo door de president, die kan worden bijgestaan door één of meer directeuren.
2. De president wordt door de Regering benoemd voor de tijd van 5 jaren; hij is bij zijn aftreden terstond opnieuw benoembaar.
3. Er is een plaatsvervangend president, die bij afwezigheid of ontstentenis van de president het bestuur van de Bank waarneemt. Benoeming van de plaatsvervangend president geschiedt voorzover er één of meer directeur(en) is of zijn uit de directieleden door de Regering, de president en de raad van commissarissen gehoord.
Schorsing en ontslag van de plaatsvervangend president geschieden door de Regering, de president en de raad van commissarissen gehoord.
Waar in deze wet sprake is van de president, wordt, in alle gevallen waar zulks van toepassing is, tevens bedoeld de plaatsvervangend president in functie.
Bij afwezigheid of ontstentenis van de benoemde plaatsvervangend president wordt het bestuur van de Bank tijdelijk waargenomen door de oudste directeur in dienstjaren.
Bij afwezigheid of ontstentenis van alle directeuren berust het bestuur van de Bank tijdelijk bij de Regeringscommissaris.
4. De bezoldiging het pensioen en de overige arbeidsvoorwaarden van de president, zomede de vergoeding van de plaatsvervangend president gedurende de tijd dat deze als president optreedt, worden door de Regering vastgesteld, de raad van commissarissen gehoord.
5. De president en de directeur(en) voorzover deze er is of zijn, mag of mogen niet zonder toestemming van de Regering andere bezoldigde posten, ambten, of bedieningen bekleden. Hij mag niet handel drijven of bij enige handelsoperatie belang hebben, anders dan als houder van aandelen in, of obligatiën van naamloze- of commanditaire vennootschappen. Ten aanzien van de plaatsvervangend president kunnen onder bepaalde omstandigheden uitzonderingen op deze regel worden toegestaan, doch door de Minister te beoordelen.
6. Op voorstel van de raad van commissarissen, kan de president door de Regering worden geschorst of ontslagen. Alvorens een dergelijk besluit te nemen zal de Regering hem de gelegenheid geven door Haar gehoord te worden, tenzij zeer buitengewone omstandigheden zulks onmogelijk maken. In geval van schorsing wordt tevens aan de Regering een voorstel gedaan nopens de tijdelijke vervulling van de functie.
7. Indien de president weigert of opzettelijk nalaat, gevolg te geven aan één of meer aanwijzingen, als bedoeld in artikel 24, waartegen door hem niet binnen drie dagen, nadat hij dezelve heeft ontvangen, overeenkomstig het tweede lid van dat artikel bedenkingen bij de Regering zijn ingebracht, of ten opzichte waarvan door de Regering is beslist, dat zij dienen te worden opgevolgd, kan hij door de Regering, de raad van commissarissen gehoord, uit zijn betrekking worden ontslagen.
Artikel 23
1. De president vertegenwoordigt de Bank in - en buiten rechte. Hij is belast met het bestuur van de Bank in de ruimste zin van het woord, met het beheer van de eigendommen van de Bank en is bevoegd tot alle daden van beschikking over die eigendommen, voorzover deze bevoegdheid in deze wet niet is beperkt.
2. De orde en wijze van uitoefening van de werkzaamheden van de president worden neergelegd in een reglement, vast te stellen door de gemeenschappelijke vergadering van de president en van de raad van commissarissen.
Dit reglement mag geen verdere beperkingen inhouden dan die, welke in deze wet zijn vervat.
3. Het personeel van de Bank wordt door de president van de Bank aangesteld, geschorst en ontslagen. Van een ontslag door de president staat beroep open op de raad van commissarissen, die in gewone vergadering over de rechtmatigheid van het ontslag zal beslissen.
Artikel 23a
1. Benoeming, schorsing en ontslag van de directeur(en) geschieden door de Regering, de president en de raad van commissarissen gehoord.
2. De bezoldiging het pensioen en de overige arbeidsvoorwaarden van de directeur(en) worden door de Regering vastgesteld, de president en de raad van commissarissen gehoord.
3. Taak en bevoegdheden der directeur(en) worden neergelegd in een reglement, vast te stellen door de gemeenschappelijke vergadering van de president en de raad van commissarissen.
Artikel 24
1. In de gevallen waarin de Minister, zulks ter coördinatie van de monetaire- en financiële politiek van de Regering en de politiek van de Bank, het noodzakelijk acht, zal hij met de president overleg plegen teneinde tot het voeren van een eensgezinde gedragslijn te geraken. Indien verschil bestaat tussen de zienswijze van de Minister en die van de president nopens de vraag, welke weg het meest in het belang van de Staat is, geeft de Minister, met inachtneming van de bepalingen en doelstellingen van deze wet, de raad van commissarissen gehoord, aan de president ter bereiking van het gestelde doel schriftelijk de nodige aanwijzingen. Behoudens het bepaalde in het volgende lid, is de president gehouden die aanwijzingen op te volgen.
2. Indien de president tegen het opvolgen van aanwijzingen, als in het vorige lid bedoeld, bedenkingen heeft, staat het hem vrij die bedenkingen binnen drie dagen, nadat hij de aanwijzingen heeft ontvangen, schriftelijk ter kennis van de Regering te brengen. De Regering, na de president gelegenheid te hebben gegeven zijn standpunt mondeling toe te lichten en het advies van de raad van commissarissen te hebben ingewonnen, beslist of de aanwijzingen zullen worden opgevolgd.
3. Ingeval de Regering beslist, dat de aanwijzingen zullen worden opgevolgd, worden de tekst van de brief houdende de aanwijzingen, het memorandum van de president met zijn bedenkingen, het advies, uitgebracht door de raad van commissarissen en de beslissing van de Regering binnen 30 dagen na de datum van de beslissing van de Regering bekendgemaakt door plaatsing in het Gouvernements Advertentieblad.
Artikel 25
1. De Raad van Commissarissen bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden, te weten:
a. de Regeringscommissaris;
b. de Direkteur van Financiën en de Direkteur van Transport, Handel en Industrie;
c. ten hoogste vier leden, door de Regering te benoemen op voordracht van de Minister, na gepleegd overleg met de President van de Bank.
2. De in het eerste lid sub c bedoelde leden van de Raad van Commissarissen worden benoemd voor een periode van twee jaren. Zij zijn na hun aftreden terstond opnieuw benoembaar.
3. Commissarissen genieten een bezoldiging welke wordt vastgesteld door de Regering op voorstel van de Minister.
Artikel 26
Er zijn gemeenschappelijke vergaderingen van de president en van de raad van commissarissen en gewone vergaderingen van de raad van commissarissen.
Artikel 27
1. De gewone vergaderingen van de raad van commissarissen worden eenmaal per kwartaal gehouden en voorts zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden van de raad van commissarissen zulks nodig oordelen.
2. In de gewone vergaderingen van de raad van commissarissen bekleedt de Regeringscommissaris het voorzitterschap. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter, wordt het voorzitterschap waargenomen door de directeur van Financiën en bij diens afwezigheid of ontstentenis door de directeur van Economische Zaken.
3. In de periodieke vergaderingen van de raad van commissarissen, als bedoeld in het eerste lid, brengt de president van de Bank verslag uit over de algemene economische- en financiële ontwikkeling en over de door de Bank gevoerde politiek. Daarnaast wordt beraadslaagd over de onderwerpen, welke door de voorzitter ter tafel worden gebracht.
4. Het secretariaat van deze periodieke vergaderingen wordt waargenomen door de Bank.
5. De president van de Bank heeft in de gewone vergaderingen van de raad van commissarissen een raadgevende stem.
Artikel 28
1. De gemeenschappelijke vergaderingen van de president en van de raad van commissarissen, zoals bedoeld in de artikelen 7, 8 lid 1, 23 lid 2 en 31, dan wel belegd op verzoek van de president van de Bank, worden voorgezeten door de president van de Bank.
2. De president brengt in deze vergaderingen een gewone stem uit.
3. Het secretariaat van de gemeenschappelijke vergaderingen wordt waargenomen door de Bank.
Artikel 29
1. De Minister kan, na daaromtrent met de president van de Bank overleg gepleegd te hebben, de raad van commissarissen horen over aangelegenheden, welke voor de richtlijnen van het te voeren bankbeleid van belang zijn.
2. De raad van commissarissen is bevoegd uit eigen beweging de Minister van advies te dienen terzake van aangelegenheden, welke voor de richtlijnen van het te voeren bankbeleid van belang zijn.
Artikel 30
1. De raad van commissarissen ziet toe op het beheer van de Bank en stelt de door de president opgemaakte jaarlijkse balans en winst- en verliesrekening vast. De raad is daarbij bevoegd zich te laten bijstaan door een te goeder naam en faam bekend staand comptabel deskundige. De aldus vastgestelde balans en winst- en verliesrekening strekken de president tot volledige kwijting.
2. Indien de raad van commissarissen de door de president voorgelegde balans en winst- en verliesrekening niet in overeenstemming acht met de bepalingen van deze wet, brengt hij deze bedenkingen schriftelijk ter kennis van de president.
Kunnen deze bedenkingen niet door gemeenschappelijk overleg worden opgelost, dan wordt de vraag, of de balans en de winst- en verliesrekening met voornoemde bepalingen in overeenstemming zijn, door een college van drie scheidslieden in hoogste ressort beslist. Van de scheidslieden wordt één door de Minister, één door de president van de Bank en één door de President van het Hof van Justitie benoemd. De balans en winst- en verliesrekening worden vervolgens door de raad van commissarissen vastgesteld in overeenstemming met de beslissing van het college van scheidslieden.
Artikel 31
Bij reglement, vast te stellen door de gemeenschappelijke vergadering van de president en de raad van commissarissen, worden nadere regelen gesteld nopens de taak van de raad van commissarissen.
Artikel 32
De raad van commissarissen kan op voorstel van de voorzitter of een van de leden, zichzelf en zijn secretaris geheimhouding opleggen omtrent hetgeen waarvan zij krachtens hun functie kennis hebben gekregen.
HOOFDSTUK V
REGERINGSCOMMISSARIS
Artikel 33
1. Van Regeringswege wordt toezicht op de handelingen van de Bank uitgeoefend door een Regeringscommissaris, door de Regering te benoemen en te ontslaan.
2. De president van de Bank is gehouden hem telkens op zijn aanvrage al die inlichtingen te verstrekken, welke hij tot een behoorlijke uitoefening van zijn toezicht nodig acht.
3. De verdere instructie van de Regeringscommissaris wordt door de Regering vastgesteld.
4. Zijn bezoldiging komt ten laste van de Staat.
HOOFDSTUK VI
VERKORTE BALANS EN JAARVERSLAG
Artikel 34
1. De president van de Bank doet eenmaal 's weeks door plaatsing in het officiële nieuwsblad, mededeling van een verkorte balans van de Bank in een door de Minister goed te keuren vorm.
2. De president brengt binnen zes maanden na afloop van ieder boekjaar een verslag uit over de algemene financiële en economische ontwikkeling en over de door de Bank gevoerde politiek. In dit verslag zullen de jaarcijfers van de Bank worden opgenomen. Dit verslag zal worden gepubliceerd.
HOOFDSTUK VII
WINSTVERDELING
Artikel 35
Van de winsten van de Bank, zoals die blijken uit de door de raad van commissarissen vastgestelde jaarlijkse winst- en verliesrekening, wordt vijfentwintig procent gestort in het reservefonds, totdat dit fonds het bedrag van het kapitaal der Bank heeft bereikt. Hetgeen overblijft, na het treffen van de voorzieningen, zoals neergelegd in deze wet, komt aan de Staat.
HOOFDSTUK VIII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 36
1. De benoeming voor de eerste maal van de president en de leden van de raad van commissarissen geschiedt op een tijdstip binnen één maand na het inwerkingtreden van artikel 2 van deze wet.
2. De voor de eerste maal benoemde leden van de raad van commissarissen hebben, in afwijking van het bepaalde in artikel 25, zitting onderscheidenlijk voor de tijd van één of twee jaren, met dien verstande, dat na het eerste jaar twee van hen aftreden. Het lot bepaalt het jaar, waarin deze leden volgens rooster voor de eerste maal aftreden.
Artikel 37
1. Deze wet treedt geheel of bij gedeelten inwerking met ingang van een nadere, door de President te bepalen dag.
2. De Surinaamse Bankwet 1950 (Gouvernementsblad 1950-134) wordt met ingang van een door de President te bepalen dag ingetrokken. De intrekking kan ook bij gedeelten geschieden.
3. De Minister, in overleg met de president van de Bank en de raad van commissarissen, zal
11 I.w.t. 24 oktober 1956 (G.B. 1956 no. 104), 25 december 1956 (G.B. 1956 no. 116), 1 april 1957 (G.B. 1957 no. 32).
de regelen vaststellen, welke nodig zijn om de ten uitvoerlegging van deze wet mogelijk te maken.
Artikel 38
Deze wet kan worden aangehaald als de "Bankwet 1956.".